Brasem, terug van nooit weggeweest
Op deze Randmeren – het Gooimeer, Eemmeer en Nijkerkernauw – wordt door de visserijbedrijven van Jan Wormsbecher en Gerard Heimensen op brasem, kolblei en blankvoorn gevist. Deze visserij vindt in de winterperiode plaats en wordt met de zegen uitgevoerd. Brasem vormt de hoofdmoot en wordt als levende pootvis verhandeld aan België en zuidelijk Nederland ten behoeve van uitzet in afgesloten (sport)viswateren.
Sport- en beroepsvisserij hebben een goede verstandhouding op de Zuidelijke Randmeren. Desondanks zorgde de periodieke vast- en bijstelling van quota voor de zegenvisserij regelmatig voor wrijving. Het water en de visstand zijn de afgelopen decennia veranderd.
De eens zo troebele watermassa heeft plaats gemaakt voor helder water en een explosie van waterplanten. De beroepsvissers zagen hun vangsten teruglopen en ook sportvissers vingen veel minder brasem.
De brasemstand in de Zuidelijke Randmeren is de afgelopen vier jaar toegenomen.
Samen onderzoeken
Om de discussie over de hoogte van de quota te beslechten, zijn sport- en beroepsvisserij in het najaar van 2018 overeengekomen dat gedurende vier achtereenvolgende zegenseizoenen (najaar 2018 tot en met voorjaar 2022) geen brasem, kolblei en blankvoorn
(schubvis) met de zegen zou worden onttrokken.
Auteur Emiel Derks met een forse Randmeerbrasem.
Zegen
Normaliter wordt bij visstandonderzoek op grote meren de stortkuil ingezet, aangevuld met elektrovisserij. Omdat de focus in dit onderzoek op brasem en de zegenvisserij lag, is gebruik gemaakt van de reguliere beroepsvisserijzegens van 600 meter lengte en een hoogte van 10 meter. In dit onderzoek is onderscheid gemaakt tussen het Gooimeer (2.575 ha) en het Eemmeer/Nijkerkernauw (1.520 ha).
Verspreid over deze wateren zijn in verschillende deelgebieden in de periode half september – half oktober en in het vroege voorjaar zegentrekken uitgevoerd. De eerste periode (september/oktober) is gebruik gemaakt van de Bevist-OppervlakMethode (BOM). Deze periode – die net aansluit op de voorgeschreven periode van half juli tot en met eind september – is gekozen om de overlast van waterplanten zoveel mogelijk te beperken.
De bestandsschattingen zijn op deze periode gebaseerd. De inspanning van het onderzoek lag met ruim 2,3 procent bevist oppervlak ruim boven de minimaal benodigde inspanning van 0,5 procent zoals beschreven in het Handboek Hydrobiologie. In 2018 is pas in november/december gevist en deze eerste periode is vooral als opstart van het onderzoek gebruikt.
Op verzoek van de sportvisserij heeft Rijkswaterstaat binnen de reguliere MWTL visstandmonitoring – die normaliter 3-jaarlijks plaatsvindt – ook in de tussenliggende jaren 2019 en 2020 een visstandonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek van Rijkswaterstaat vond in september plaats, direct voorafgaand aan het visstandonderzoek van Sportvisserij Nederland.
Tijdens het binnenhalen van de zegen is iedereen benieuwd wat de vangst zal zijn.
Veel brasem
Tijdens het totale visstandonderzoek zijn in totaal 21 vissoorten gevangen. Er zijn 97.451 exemplaren gevangen met een totaalgewicht van 130.250 kilo. De visstand bestond wat betreft aantallen voornamelijk uit brasem (83 procent), blankvoorn (12 procent), baars (2 procent ) en snoek (1 procent). Wat betreft gewicht bestond de vangst uit brasem (92 procent ), blankvoorn (3 procent), snoek (2 procent) en snoekbaars (1 procent). Van jaar tot jaar zijn de verschillen in de aangetroffen soortensamenstelling gering.
Tijdens dit visstandonderzoek zijn vooral brasems tussen de 40 en 60 centimeter aangetroffen met vaak een piek in de lengtefrequentieverdeling tussen de 50 en 54 cm. De grootste brasem was 71 centimeter. Er is geen duidelijke trend zichtbaar in de
lengteverdeling van brasem tussen 2019 en 2021.
Zowel wat betreft aantallen als biomassa bestond het grootste deel van de vangst uit brasem.
Toename brasem
De aangetroffen visstand had van 2019 tot en met 2021 een biomassa tussen de 77,4 en 218,8 kilo per hectare en tussen de 69 en 148 vissen per hectare. De visstand is in de onderzoeksperiode jaarlijks toegenomen en bedroeg gemiddeld 132,9 kilo per hectare en 98 vissen per hectare. Het Gooimeer kende ieder jaar de hoogste visstand.
De toename van het visbestand van 2019 naar 2020 kan (deels) verklaard worden door het feit dat de twee jaar daarvoor geen brasem is onttrokken. Voor de enorme toename (meer dan een verdubbeling) van de waargenomen visstand in 2021 ten opzichte van het jaar daarvoor, is echter geen eenduidige verklaring gevonden.
Op basis van de eerdere jaren, methodiek en waarnemingen tijdens het onderzoek, wordt niet verwacht dat het visbestand fors is overschat. Wijdverspreid over de Zuidelijke Randmeren waren in de onderzoeksperiode van 2021 grote hoeveelheden vis aanwezig. Mogelijk is migratie van vis uit aanliggende wateren hier van invloed op geweest.
De visstandbemonsteringen die in opdracht van Rijkswaterstaat zijn uitgevoerd resulteerden van 2018 tot en met 2021 in totale biomassa’s tussen de 36,1 en 80,9 kilo per hectare. De biomassa brasem varieerde tussen de 17,5 en 48,0 kilo per hectare. De
waargenomen totale en brasembiomassa varieert van jaar tot jaar, hier is geen trend in te ontdekken.
In 2021 bestond de vangst vooral uit grote brasems tussen de 35 en 69 centimeter
Grote verschillen
Dit visstandonderzoek geeft een ander beeld van de aangetroffen aantallen en biomassa’s vis dan de onderzoeken van Rijkswaterstaat. Enerzijds zijn de aantallen gevangen kleine vis (<20 centimeter) bij dit onderzoek fors lager. Anderzijds zijn de aangetroffen biomassa’s fors hoger.
Het eerste komt vooral door het gebruikte vangtuig (de zegen in plaats van de stortkuil) met grotere maaswijdte en mogelijk ook omdat overdag in plaats van ‘s nachts is gevist. Hierdoor is het aandeel kleine vis (<20 centimeter) in het onderzoek van Sportvisserij Nederland mogelijk (flink) onderschat. Het tweede komt zeer waarschijnlijk ook door het gebruikte vangtuig. Met de zegen worden grotere vissen – in dit geval brasem maar ook grote snoek, winde en roofblei – efficiënter gevangen en wordt een betrouwbaarder beeld van de brasemstand verkregen. Tijdens het visstandonderzoek zijn bijvoorbeeld verschillende keren enorme scholen brasem aan de oppervlakte bij waterdieptes dieper dan 6 meter waargenomen. Met een stortkuil van maximaal 1,5 meter hoog die over de bodem wordt getrokken, wordt een groot deel van deze brasems gemist.
Een zegen van 10 meter hoogte, bevist echter de gehele waterkolom. Daarnaast is grote vis in helder water in staat om een stortkuil eerder te signaleren en vervolgens te vermijden. Dit wordt deels ondervangen door ’s nachts te vissen en het vangstrendement hiervoor te corrigeren. De gesignaleerde verschillen in brasem zijn dermate groot dat gesteld kan worden dat de brasemstand met de
stortkuilbemonstering wordt onderschat. Dit wordt ondersteund door de beroepsmatige onttrekking van brasem in de jaren voor het visstandonderzoek.
Door de jaren heen werd 50-80 procent en in een jaar zelfs 125 procent van het berekende brasembestand onttrokken. Het is zeer onwaarschijnlijk dat jaar in jaar uit een dermate groot aandeel van het brasembestand is onttrokken. Aannemelijker is dat de brasemstand in de visstandmonitoring met de stortkuil al langere tijd is onderschat.
De verschillende onderzoeksmethoden resulteerden in 2020 en 2021 bijvoorbeeld in een verschil van bijna een factor 3 tussen de biomassaschattingen van Sportvisserij Nederland en Rijkswaterstaat. Dit laat zien dat visstandmonitoring geen exacte wetenschap is
en dat elk vangtuig zijn beperkingen heeft. Beide methodes vullen elkaar op onderdelen aan. Op basis van dit onderzoek kan echter wel worden geconcludeerd dat de brasemstand fors is, groter is dan eerder werd aangenomen en de afgelopen jaren is toegenomen.
Het belangrijkste deel van het onderzoek werd uitgevoerd met een 600 meter lange zegen.
Duurzaam oogstbare productie
Op basis van de resultaten van het visstandonderzoek van Sportvisserij Nederland is een duurzaam oogstbare productie voor brasem en voor blankvoorn berekend van respectievelijk 38 en 3,5 ton per zegenseizoen, voor in ieder geval de komende drie jaar.
Vanwege het ontbreken van kolblei in de vangsten, kan deze soort niet worden onttrokken. Voor het onderzoek bedroeg het quotum voor brasem en kolblei 50 ton respectievelijk 26 ton voor blankvoorn. In de praktijk werd blankvoorn niet of nauwelijks gevangen.
De duurzaam oogstbare producties zijn berekend op basis van ‘Vissen met Verstand’.
Voor brasem is uitgegaan van een productie/biomassaratio van 0,1. Vanwege de extreme uitschieter in het waargenomen brasembestand in 2021, de beperkte aantallen brasem tot 40 cm (en onduidelijkheid over paai en opgroei) en de aanzienlijke niet-voorspelbare migratie van brasem is daarnaast voor brasem een onzekerheidsmarge/ voorzorgbeginsel van 20 procent toegepast.
Al met al zijn de uitkomsten van dit vierjarige visstandonderzoek goed nieuws voor zowel sport- als beroepsvisserij. Sportvissers zien en vangen al steeds meer brasem op de Zuidelijke Randmeren en ook beroepsvissers hebben de komende jaren een duurzaam quotum om in de wintermaanden op te kunnen vissen. Daarnaast hebben de verschillende opstapdagen voor sportvissers en bestuurders van hengelsportverenigingen voor een toename van het wederzijds begrip geleid. Dat een mooie bijvangst van dit project.
Het doormeten van de gevangen vis is vaak zeer arbeidsintensief.